Pagina:Mark Twain, De Lotgevallen van Tom Sawyer (1920).pdf/213

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

‘Een halfverrotte plank, - neen, het is een kist, geloof ik. Kom, help een handje en wij zullen zien wat het is. Pas op, ik heb er een gat in gestooten.’

Hij reikte hem de behulpzame hand en zij trokken het voorwerp naar boven.

‘Man, het is geld!’

De beide mannen haalden een handvol klinkende munt voor den dag. Het waren goudstukken. De jongens boven hun hoofd waren even opgewonden en verrukt als zij.

Joe's kameraad zeide:

‘We zullen eens gauw zien hoeveel er in zit. Wacht, ik heb in een hoek onder den schoorsteen een roestige bijl onder het onkruid zien liggen.’

Hij liep weg en haalde de bijl en spade der knapen. Injun Joe nam de bijl op, bekeek haar nauwkeurig, schudde het hoofd, mompelde iets tusschen zijne tanden en ging er toen mede aan het werk.

De kist was spoedig opgedolven. Zij was niet zeer groot, met ijzer beslagen en moest zeer sterk geweest zijn, voordat de tijd haar beschadigd had. De mannen beschouwden den schat een poos onder zalig stilzwijgen.

‘Kameraad, er zitten duizend dollars in!’ zeide Injun Joe.

‘Zij zeggen, dat de rooverbende van Murrel hier een zomer heeft rondgezworven,’ merkte de vreemdeling op.

‘Dat weet ik wel,’ zeide Injun Joe, ‘en nu ik dit zie, geloof ik het bepaald.’

‘Nu behoeven wij die andere karwei immers niet te doen,’ zeide de ander.

De kleurling fronste het voorhoofd en zeide:

‘Je kent me niet, of je weet niet van die zaak. 't Is niet om te stelen, - maar om wraak te nemen!’ En er flikkerde een boosaardig licht in zijne oogen. ‘Ik heb je