Pagina:Mark Twain, De Lotgevallen van Tom Sawyer (1920).pdf/222

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

een drommelsch geraas, dat ik van schrik nauwelijks op mijne beenen kon blijven staan. Ik kon het slot ook niet omdraaien. Op eens bemerkte ik, dat ik den knop vasthield en dat de deur openging. Zij was niet dicht geweest. Ik strompelde naar binnen, nam den handdoek van de lantaarn en - o, groote geest van Cesar....!’

‘Wat - wat zag je, Tom?’

‘Huck, ik was bijna op de hand gestapt van Injun Joe!’

‘'t Is toch niet waar?’

‘Ja wel. Hij lag daar, met den groenen lap op zijn oog en uitgestrekte armen op den vloer te slapen.’

‘Heere, Heere! En wat heb je toen gedaan? Werd hij wakker?’

‘Neen, hij bewoog zich niet. Zeker dronken. Ik greep den handdoek en ijlde weg.’

‘Waarachtig, ik zou niet eens aan den handdoek gedacht hebben!’

‘Nu, ik wel. Tante zou mij krijgen, als ik hem verloren had.’

‘Zeg, eens, Tom, heb je de kist gezien?’

‘Huck, ik heb niet gewacht om rond te kijken; ik heb de kist niet gezien en ik heb het kruis niet gezien. Ik zag niets dan een flesch en een tinnen kroes op den grond naast Injun Joe. Ja toch, ik zag twee vaatjes en een menigte flesschen in de kamer. Vat je nu niet, wat ze in die spookkamer uitvoeren?’

‘Wat dan?’

‘Wel, zij spookt van de brandewijnvaatjes. 't Is best mogelijk, dat al de Matigheidsherbergen zoo'n spookkamer hebben, Huck.’

‘Ja, dat kan wel. Wie zou dat ooit gedacht hebben! Maar Tom, 't is nu juist een allemachtig goed oogenblik om de kist te krijgen, als Injun Joe dronken is.’

‘Dat is waar! Wil je het probeeren?’