Pagina:Mark Twain, De Lotgevallen van Tom Sawyer (1920).pdf/223

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Huck sidderde.

‘Neen, liever niet.’

‘Ik ook niet, Huck. Eén flesch naast Injun Joe is niet genoeg. Indien er drie gestaan hadden, zou ik het gedaan hebben.’

Er volgde een lange pauze; eindelijk zeide Tom: ‘Zie eens Huck, ik geloof dat het beter is, dat zaakje niet te probeeren, totdat we weten dat Injun Joe er niet is. 't Is te vreeselijk. - Nu, indien wij elken nacht de wacht houden, kunnen wij er zeker van zijn, hem den een of anderen tijd de kamer te zien uitgaan, en dan zullen wij de kist er zoo gauw mogelijk uithalen.’

‘Uitmuntend. Ik zal den heelen nacht waken en zal dat de eerste weken blijven doen, als jij het andere deel van de karwei op je neemt.’

‘Goed, ik beloof het je. Al wat jij te doen hebt, is op een draf te loopen naar Hooper-street en te miauwen; en als ik slaap, gooi je maar wat zand tegen het raam, dan word ik wel wakker.’

‘Best, dat blijft afgesproken.’

‘Nu, Huck, het onweder is voorbij en ik ga naar huis. Over een paar uren breekt de dag aan. Jij gaat terug en blijft wachten, niet waar?’

‘Ik heb gezegd, Tom, dat ik het doen zal en ik zal het doen. Ik zal een jaar lang om de herberg blijven ronddolen. Ik zal over dag slapen en 's nachts waken.’

‘Dat is goed. Waar ga je dan slapen?’

‘In de hooischuur van Ben Rogers. Hij laat mij dat vrij doen, en de zwarte knecht van zijn ouden heer, oom Jack, vindt het ook goed. Ik draag wel eens water voor oom Jack, en hij geeft mij, als hij het missen kan, nu en dan een beetje eten. 't Is een verduiveld goede nikker, die Jack, Tom! - Hij houdt van mij, omdat ik niet altijd