Pagina:Mark Twain, De Lotgevallen van Tom Sawyer (1920).pdf/245

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

HOOFDSTUK XXXII.




Wij moeten thans naar de pic-nic en Tom en Becky's aandeel in de pret terugkeeren. Zij hadden met de anderen door de donkere gangen gehuppeld en de bekende wonderen van de grot bezocht, - wonderen met wel te grootsche namen bestempeld, zooals: het ‘Salon’, de ‘Kathedraal’, het ‘Paleis van Aladdin’, enz. Aan het daarop gevolgd ‘verstoppertje’ spelen hadden zij ijverig deelgenomen, totdat zij van de inspanning moede waren geworden. Daarna eens opwandelende, waren zij in een kronkelpad afgedwaald en hadden daar, bij het licht hunner omhooggehouden kaarsen, het krabbelschrift van namen, datums, adressen en motto's gelezen, waarmede de rotswanden (met kaarssnuitsel) beschreven waren. Al voortgaande en pratende, hadden zij niet eens bemerkt, dat zij zich in een gedeelte der grot bevonden, op welks muren geene namen te lezen stonden. Hier schreven zij hun eigen naam met kaarssnuitsel op een vooruitstekend rotsblok en gingen verder. Kort daarop kwamen zij op eene plaats, waar een, over een zandrif naar beneden vlietend en een laag kalksteen met zich voerend waterstroompje, in de langzaam voortgaande eeuwen, een versteende Niagara van schitterend en onvergankelijk stalactiet had gevormd.

Om Becky pleizier te doen, kroop Tom met zijn tenger lichaam tusschen de steenen door, om de plaats te verlichten. Te midden dier rotsenmassa ontdekte hij eene door de natuur gevormde trap, door nauwe muren ingesloten, en bij dat gezicht werd hij door den lust tot een ontdekkingstocht aangegrepen. Becky verklaarde zich bereid hem te vergezellen en zij maakten met den walm der kaars een teeken, dat