Pagina:Mark Twain, De Lotgevallen van Tom Sawyer (1920).pdf/248

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

trouwen, dat hij den doorgang dien zij noodig hadden, wel vinden zou. Voortdurend riep hij:

‘'t Zal wel gaan.’ Doch er lag hem zulk een looden wicht op het hart, dat de woorden hun klank verloren en luidden alsof hij geroepen had: ‘Alles is verloren.’

Becky klampte zich angstig aan hem vast en deed haar best om niet te schreien, maar de tranen sprongen haar ondanks haar zelve uit de oogen. - Eindelijk riep zij uit:

‘O, Tom, ik geef niets om de vleermuizen! Laat ons liever langs den ouden weg teruggaan. 't Is alsof wij hoe langer hoe verder van het rechte pad afdwalen.’

Tom hield stil.

‘Luister!’ zeide hij.

Niets dan diepe stilte, - eene stilte zoo groot, dat de kinderen hun adem konden hooren.

Tom begon te roepen. De kreet weerkaatste door de holle gangen en stierf in de verte weg, in een geluid dat aan een spotlach deed denken.

‘O, doe het niet meer, Tom! het is al te akelig!’ zeide Becky.

‘'t Is akelig, maar 't is toch beter, Becky. Misschien kunnen zij het hooren.’

De woorden ‘misschien kunnen’ joegen Becky een rilling door de leden, nog kouder dan het spookachtig geluid had gedaan, want zij waren de taal der wanhoop. De kinderen stonden stil en luisterden, alweder zonder gevolg. Opeens keerde Tom op zijne schreden terug en verhaastte zijne stappen. Een oogenblik later verried eene angstige onbeslistheid in zijne manieren aan Becky het vreeselijk feit: hij had het spoor van den terugweg verloren!

‘O, Tom, heb je geen teekens gemaakt?’

‘Becky, ik was zoo dwaas! Ik dacht, dat wij niet langs dezen kant zouden behoeven terug te gaan. Ik kan