Pagina:Mark Twain, De Lotgevallen van Tom Sawyer (1920).pdf/250

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Allengs begon het vermoeiend zwerven hun invloed op hen uit te oefenen. De kinderen trachtten te doen alsof zij 't niet merkten, want de gedachte alleen aan zitten, terwijl elke minuut kostbaar was, was vreeselijk. Zich bewegen, hoe dan ook en waarheen dan ook, was vorderen en kon met een gewenschten uitslag worden bekroond. Stilzitten daarentegen, was den dood inroepen en zijn komst verhaasten.

Eindelijk weigerden Becky's zwakke leden haar verder te dragen. Zij legde zich op den grond neder, en Tom zette zich naast haar. Zij spraken van huis, van hunne ouders, van hun heerlijk bed en voor alle dingen van het verrukkelijke licht; Becky schreide en Tom verzon van alles om haar op te beuren! Maar alle troostwoorden waren afgesleten en klonken als bijtende spot. Uitgeput van vermoeidheid viel Becky ten laatste in slaap. Tom was er blijde om en bleef op haar bedroevend gelaat turen. Hij zag het, onder den invloed van vriendelijke droomen, weer glad en effen worden en bemerkte, dat een glimlach op hare lippen neerdaalde en zich er bleef vestigen. Die kalmte bracht zijn eigen gemoed ook eenigszins tot rust en zijne gedachten dwaalden terug naar vroegere tijden en nevelachtige herinneringen. Te midden zijner overpeinzingen ontwaakte Becky met een vroolijk lachje, - doch het stierf op hare lippen weg en werd gevolgd door een diepen zucht.

‘O, hoe kon ik slapen? Ik wou dat ik maar nooit, nooit meer was wakker geworden! Neen, neen, Tom, zie mij niet zoo angstig aan! Ik zal het nooit meer zeggen.’

‘Ik ben zoo blijde dat gij geslapen hebt, Becky. Gij zult nu minder moede zijn en wij zullen den weg vinden.’

‘Wij kunnen het probeeren, Tom, maar ik heb zulk