Pagina:Mark Twain, De Lotgevallen van Tom Sawyer (1920).pdf/272

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

‘Waarom zouden wij dat doen?’

‘Och, ik ben aan zoo'n troep menschen niet gewoon. Ik kan liet niet uitstaan. Ik ga niet naar binnen, Tom.’

‘Och, onzin! 't Is niets. Ik geef er niet om en ik zal wel voor je praten.’

Daar kwam Sid binnen.

‘Tom,’ zeide hij, ‘tante heeft den geheel en middag op je zitten wachten. Marie had je zondagsche kleeren klaargelegd en iedereen heeft zich boos over je gemaakt. Zeg, is dat geen vet en klei dat er op je broek zit?’

‘Nu, mijnheer Sidje, bemoei je met je eigen zaken. Waarvoor dient al dat lawaai daar binnen?’

‘'t Is een van de partijen, die de weduwe zoo dikwijls geeft. Dezen keer is het voor den boschwachter en zijn zoons, omdat zij haar verleden week uit den nood gered hebben. En zeg, - ik zal je iets zeggen, als je het weten wilt.’

‘Wat dan?’

‘Wel, de oude Jones zal van avond hier aan de menschen een geheim vertellen; maar ik heb alles afgeluisterd, toen hij het vandaag aan tante kwam zeggen, en ik geloof dat het nu geen geheim meer is. Iedereen weet het, - de weduwe ook, al doet ze net alsof zij het niet weet. Verbeeld je, Jones had beloofd dat Huck hier zou wezen; want hij kon het groote geheim niet aan den dag brengen zonder Huck, weet je?’

‘Het geheim? Welk geheim, Sid?’

‘Och, dat Huck de dieven bij de weduwe ontdekt heeft. Ik geloof dat Jones zich heel wat voorstelt van de verrassing, maar zij zal in 't water vallen.’

Sid wreef zich tevreden in de handen.

‘Sid, heb jij het verklapt?’

‘Dat doet er niet toe. Iemand heeft het gedaan, dat is genoeg.’