Pagina:Mark Twain, De Lotgevallen van Tom Sawyer (1920).pdf/77

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

huid, in een zwartfluweelen wambuis en wijde broek, met hooge kaplaarzen, donkerroode sjerp en met zware pistolen gevulden gordel en een in misdaad geroesten hartsvanger aan de zijde. En zijn hoofd zou bedekt zijn met een diep in de oogen gedrukten hoed, met een wuivenden vederbos getooid, en in de hand zou hij dragen zijn ontplooide banier, die met een schedel en gekruiste doodsbeenderen beschilderd zou zijn, en met namelooze verrukking zouden zijne ooren het gefluister vernemen:

‘Dit is Tom Sawyer, de zeeroover, de schrik der Spaansche zee!’

Ja, zijn plan stond vast, zijn loopbaan was aangewezen. Hij zou van huis wegloopen en zoo spoedig mogelijk zijn nieuw beroep ter hand te nemen, hij zou morgen vertrekken en daarom oogenblikkelijk met het maken van de noodige toebereidselen aanvangen en zijne bezittingen bijeenverzamelen.

Te dien einde liep hij naar een verrotte houtmijt, welke in de nabijheid stond en begon die met zijn mes aan de eene zijde te ondergraven. Spoedig stootte hij op een stuk hout dat hol klonk, legde zijn hand daarop en sprak met nadruk het volgende tooverformulier uit:

‘Wat nog niet hier is, kome! Wat hier is blijve!’ Toen schraapte hij de aarde weg en er kwam een steen voor den dag. Deze werd weggenomen en daar vertoonde zich een keurig schatkamertje, welks bodem en zijwanden van opeengehoopte steentjes gemaakt waren en waarin een knikker lag. Verbaasd staarde Tom den knikker aan. Hij krabde het hoofd en zeide:

‘Wel, is het mogelijk!’

Toen duwde hij den knikker gemelijk weg en bleef in gedachten verzonken staan. - Wat was er gebeurd? De zaak was deze: Tom bemerkte, dat hij zich in iets, het-