Pagina:Mark Twain, De Lotgevallen van Tom Sawyer (1920).pdf/78

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

geen hij en zijne makkers steeds als eene onfeilbare zekerheid hadden beschouwd, bedrogen had. Hij geloofde dat, wanneer een knikker met de noodige bezweringen werd begraven en dan een dag of veertien rustig in den schoot der aarde gelaten en daarna met de tooverwoorden die hij juist had uitgesproken, weer opgegraven werd, men al de knikkers, die men ooit verloren had, daar in dien tusschentijd bijeengekomen zou vinden, hoe wijd zij ook over de wereld verspreid mochten zijn. Tom's vertrouwen in dit bijgeloof was tot op zijn fondamenten geschokt. Hij had menigmaal gehoord, dat deze proef gelukt, maar nooit dat zij mislukt was.

Het kwam niet in hem op, dat hij het verscheidene malen te voren beproefd had, maar dat hij de plaats, waar hij de knikkers had verborgen, nooit had kunnen vinden. Hij dacht zich half suf over de zaak en kwam eindelijk tot het besluit, dat er een heks tusschenbeide was gekomen, die de betoovering verbroken had. Toch wilde hij zich op dit punt overtuigen en zocht, totdat hij een klein zanderig plekje met een trechtervormig indruksel gevonden had. Hij legde zich naast dat plekje op den grond, met den mond vlak op het indruksel en riep:

‘Kevertje, kevertje, zeg mij wat ik weten moet!

Kevertje, kevertje, zeg mij wat ik weten moet!’

Het zand begon te werken en voor een oogenblik kwam er een zwart kevertje voor den dag, dat echter spoedig doodelijk verschrikt wegholde.

‘Hij zegt niets! Dus was het een toovenaar, die het gedaan heeft. Ik dacht het wel.’

Tom wist wel hoe weinig het baatte tegen heksen te strijden en gaf het plan ontmoedigd op. Doch daar schoot hem in de gedachten, dat hij den knikker, dien hij juist had weggeworpen, toch wel gaarne terug zou hebben, en