Pagina:Mark Twain, De Lotgevallen van Tom Sawyer (1920).pdf/79

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

ging hem dus geduldig zoeken. Helaas! hij kon hem niet meer vinden. Toen keerde hij naar zijn schatkamer terug en zette zich behoedzaam neder in dezelfde houding, als toen hij den knikker had weggeduwd. Daarop nam hij een anderen knikker uit den zak, slingerde dien eveneens weg en riep:

‘Broeder, ga uw broeder halen!’

Hij zag waar de knikker zou stilhouden en ging derwaarts om hem na te kijken. Doch het speeltuig was niet ver genoeg of te ver gerold; dus wendde hij een tweede poging aan. Deze laatste werd met een goeden uitslag bekroond, want de beide knikkers lagen omtrent een duim van elkaar af.

Juist op dat oogenblik verhief zich door het groene gewelf des wouds het geschal van een tinnen trompet. In een oogenblik had Tom buis en broek uitgetrokken, van zijne bretels een gordel gemaakt, eenige takken achter de mijt bijeen vergaard, een ruwen pijl, een boog, een houten zwaard en een trompet voor den dag gehaald en was, met deze zaken beladen, blootbeens en in een fladderend hemd weggeijld. Onder een grooten olmboom hield hij stil, beantwoordde het trompetgeschal en begon op zijne teenen loopende, omzichtig in alle richtingen rond te kijken. Toen riep hij zacht tot een denkbeeldigen makker:

‘Halt, grappenmaker! Houd u schuil, tot ik blaas.’

Daar verscheen Joe Harper, even luchtig gekleed en zwaar gewapend als Tom. Deze riep:

‘Halt! Wie komt hier in de wouden van Sherwood zonder vrijgeleide?’

‘Guy van Guisborne heeft niemands vrijgeleide noodig. Wie zijt gij, dat...?’

‘Dat gij dus durft spreken,’ vulde Tom aan, want de knapen waren bezig eene plaats uit een boek op te zeggen.