Pagina:Mark Twain, De Lotgevallen van Tom Sawyer (1920).pdf/80

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

‘Wie zijt gij, dat ge dus durft spreken?’

‘Ik? Wel, ik ben Robin Hood, zooals uw schavuitengeraamte spoedig zal bemerken.’

‘Dan zijt gij waarlijk de beruchte bandiet! Zeer aangenaam zal het mij zijn met u over den vrijen doortocht door deze wouden te twisten.’

‘Pas op!’

Zij trokken hunne houten zwaarden, wierpen hunne andere wapenen op den grond en begonnen een ernstig en bedaard tweegevecht.

‘Kom,’ zeide Tom, ‘als gij goed slaags zijt geraakt, zet het dan met kracht door.’

En zij zetten het met kracht door, totdat zij hijgden en zweetten van inspanning. Eindelijk zeide Tom:

‘Val! val! Waarom val je niet?’

‘Ik doe het niet. Waarom val je zelf niet? Je bent er het ergste aan toe.’

‘Wel, dat behoort zoo niet. Ik kan niet vallen. Dat staat niet in het boek. Het boek zegt:

“Toen viel hij Guy van Guisborne van achteren aan en sloeg hem neder.” Nu moet gij u omkeeren en mij u in den rug laten treffen.’

Tegen dit gezag viel niet te twisten en Joe keerde zich om, ontving den slag en viel.

‘Nu,’ zeide hij, toen hij weder opstond. ‘Nu moet gij mij u laten doodmaken; dat is eerlijk.’

‘Wel, dat kan ik niet doen. Dat staat niet in het boek.’

‘Zoo, dat is gemeen.’

‘Hoor eens, Joe, je moogt Tuck de monnik of Muck de zoon van den molenaar zijn en mij met een knuppel afrossen, of ik zal de Sherif van Nottingham zijn en jij Robin Hood, dan zul je mij doodmaken.’

Dit werd goedgekeurd en deze tafereelen uit het boek