Pagina:Mark Twain, De Lotgevallen van Tom Sawyer (1920).pdf/82

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

was het akelig stil. Toen scheen het, dat de angstige stilte door nauw merkbare geluiden afgebroken werd. De klok begon door haar getik zijn aandacht te trekken. Het oude kabinet ging geheimzinnig aan 't kraken. Ook de trappen lieten een flauw gekrikkrak hooren. Blijkbaar waarden er geesten rond. Uit tante Polly's kamer werd een geregeld, half onderdrukt gesnork vernomen. En nu begon het eentonig gepiep van den krekel, dien geen menschelijk vernuft kan doen verstommen. Bij dit alles kwam nog het spookachtig getik van een houtworm in het beschot bij het hoofdeinde van Toms bed, dat hem deed sidderen. Immers, het beteekende dat iemands dagen waren geteld. En dan nog werd door den adem van de nachtkoelte het geluid voortgedragen van een verwijderden hond, dat uit de verte door een nog droeviger gejank beantwoord werd. Tom stierf duizend dooden. Eindelijk scheen het alsof de tijd niet meer was en de eeuwigheid een aanvang had genomen. Ondanks zichzelven begon hij in te sluimeren; de klok sloeg elf uren, maar hij hoorde het niet. Op eens vermengde zich onder zijne verwarde droomen een doodsomber kattengekrol, dat door het openschuiven van des buurmans raam verstoord werd. Een geschreeuw van: ‘Voort, duivelsche kat!’ en het rinkelen van een leege flesch, die tegen den muur van tantes houtschuur geslingerd werd, maakte hem klaar wakker, en in een oogwenk was hij gekleed en uit het raam en kroop op handen en voeten langs het dak. Voorzichtig miauwde hij nog een paar malen, sprong toen op het dak van de schuur en van daar op den grond. Daar stond Huckleberry Finn met zijne doode kat. De jongens maakten zich weg en verdwenen in de duisternis. Een half uur later doorwaadden zij het lange gras van het kerkhof.

De doodouderwetsche godsakker lag op een heuvel, omtrent anderhalve mijl van het stadje verwijderd. Hij was omras-