Pagina:Mark Twain, De Lotgevallen van Tom Sawyer (1920).pdf/86

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

‘Maak haast, mannen!’ zeide hij met gedempte stem. ‘De maan kan elk oogenblik opkomen.’

De gravers bromden ten antwoord iets tusschen de tanden en gingen met delven voort. Een tijdlang werd er geen ander geluid gehoord dan het eentonig gekras der spaden, die hare vracht zand en aarde opwierpen. Eindelijk stootte een der schoppen met een doffen hollen klank op de doodkist en een minuut daarna hadden de mannen haar uit den kuil geheschen en op den grond gezet. Zij lichtten er met hun spaden het deksel af, namen het lijk er uit en wierpen dat met ruwe hand op den grond. Juist kwam de maan tusschen de wolken te voorschijn en wierp haar schijnsel op het loodkleurig gelaat. De draagbaar werd gereedgemaakt, het lijk er op gelegd, met een deken overdekt en met het touw vastgebonden. Potter haalde een groot snoeimes voor den dag en sneed het er bij hangend eind touw af, zeggende:

‘Ziezoo, het vervloekte werk is gedaan, mijnheer de viller! En nu dadelijk vijf dollars, of het lijk blijft hier.’

‘Dat zeg ik ook!’ zeide Injun Joe.

‘Wat beteekent dit?’ zeide de dokter. ‘Je hebt gedwongen, dat ik jelui vooruit zou betalen, en ik heb je betaald.’

‘Ja, en je hebt meer gedaan dan dat,’ zeide Injun Joe, en ging vlak voor den dokter staan, die opgerezen was. ‘Vijf jaar geleden heb je me op een avond uit je vaders keuken weggejaagd, toen ik om een stuk brood kwam vragen, en zei je dat ik nergens voor deugde. En ik zwoer, dat ik het je betaald zou zetten, al was het over honderd jaar; en toen liet je vader me als een bedelaar in de gevangenis stoppen. Denk je dat ik dat vergeten ben. Het bloed der Injuns stroomt me niet voor niets door de aderen. Nu heb ik je, en nu zullen we eens afrekenen, hoor je.’