Pagina:Mark Twain, De Lotgevallen van Tom Sawyer (1920).pdf/94

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

dadelijk een speld uit zijn lompen en wilde zich in den vinger prikken, toen Tom zeide:

‘Houd op, doe dat niet! De speld is van koper; er mocht eens kopergroen aan zijn.’

‘Wat is kopergroen?’

‘Dat is vergif, en als je dat eens insliktet... Begrijp jij?’

Daarop nam Tom het garen uit een van zijn naalden, en de jongens prikten zich in den duim en drukten er een droppel bloed uit.

Na lang persen gelukte het Tom de voorletters van zijn naam met bloed op den tegel te teekenen, en gebruikte daarbij zijn pink als pen. Toen wees hij Huckleberry, hoe hij een H en een F moest maken, en hiermede waren de formaliteiten der eedsaflegging voltooid, Zij begroeven den tegel vlak bij den muur, met de noodige griezelige plechtigheden en onder het spreken van tooverformulieren en beschouwden van nu aan hun geheim als heilig en onschendbaar.

Onderwijl was, zonder dat de knapen het bemerkt hadden eene gedaante door eene opening aan de andere zijde van het vervallen gebouw naar binnen geslopen.

‘Tom,’ fluisterde Huckleberry, ‘mogen wij het nu nooit verklappen?’

‘Neen, natuurlijk niet. Wat er ook gebeure, wij mogen er geen woord van spreken, want als wij dat deden, zouden wij dood op den grond vallen, - begrijp je?’

‘Ja, dat begrijp ik?’

Zij bleven nog eenige minuten staan fluisteren, toen buiten, omstreeks tien stappen van de plek waar zij stonden, een hond zijn lang, somber gejank aanhief. De knapen klemden zich doodelijk ontsteld aan elkander vast.

‘Wie van ons beiden zou er om koud zijn?’ bracht Huckleberry, naar adem snakkende, uit.