Pagina:Marx, De burgeroorlog in Frankrijk (vertaling 1936).pdf/10

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

van de Slaven en Romanen?” Heeft de annexatie van de Franse provincies Frankrijk niet in de armen van Rusland gedreven? Heeft Bismarck niet twintig jaar lang tevergeefs om de gunst van den tsaar gedongen, gedongen met diensten, nog lager dan die het kleine Pruisen, vóór het de „eerste grote mogendheid van Europa” was geworden, aan de voeten van het heilige Rusland placht te leggen? En hangt niet nog iedere dag wéér, als het zwaard van Damocles, ons een oorlog boven het hoofd, op welke eerste dag alle schriftelijk vastgelegde vorstenbondgenootschappen zullen verstuiven als kaf — een oorlog waarvan niets zeker is dan de volstrekte onzekerheid van de afloop. Een rassenoorlog die geheel Europa overlevert aan de verwoesting door vijftien of twintig miljoen bewapenden, en die alleen daarom nog niet woedt, omdat zelfs de sterkste van de grote militaire staten angst koestert voor de volslagen onberekenbaarheid van het eindresultaat?

Des te meer is het plicht, deze halfvergeten schitterende bewijsstukken van de vooruitziende blik van de internationale arbeiderspolitiek van 1870 voor de Duitse arbeiders weer toegankelijk te maken.

Wat voor deze beide toespraken geldt, geldt ook voor „de burgeroorlog in Frankrijk”. Op de 28ste mei bezweken de laatste Kommunestrijders voor de overmacht op de hellingen van Belleville, en reeds twee dagen later, op de 30ste, las Marx de Generale Raad het werk voor, waarin de historische betekenis van de Parijse Commune in korte, krachtige, maar zo scherpe en vooral zo ware trekken is uiteengezet, als in de gehele ontzaglijke literatuur over dit onderwerp nooit weer is bereikt.

*

Dank zij de economische en politieke ontwikkeling van Frankrijk sedert 1789 werd Parijs sinds 50 jaren in een situatie gebracht, dat hier geen revolutie kon uitbreken, die niet een proletarisch karakter aannam, in die zin dat het proletariaat, dat de overwinning met zijn bloed kocht, na de overwinning met eigen eisen optrad. Deze eisen waren meer of minder vaag en zelfs verward, al naar de toenmalige stand van de ontwikkeling van de Parijse arbeiders. Maar tenslotte kwamen ze allen neer op afschaffing van de klassentegenstelling tussen kapitalisten en arbeiders. Hoe dit moest geschieden, wist men wel-is-waar niet. Maar de eis zelf, in welke vage bewoordingen hij ook was gekleed, bevatte een gevaar voor de bestaande maatschappelijke orde: de arbeiders, die hem stelden, waren nog gewapend. Voor de bourgeoisie, die het roer van de staat in haar handen hield, was dus ontwapening der