Pagina:Marx, De burgeroorlog in Frankrijk (vertaling 1936).pdf/56

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

der „sociale republiek", waarmee het Parijse proletariaat de Februari-revolutie inleidde, gaf slechts uiting aan het vage verlangen naar een republiek, die niet alleen de monarchistische vorm der klasseheerschappij moest afschaffen, maar de klasseheerschappij zelf. De Kommune was de bepaalde vorm van deze republiek.

Parijs, het middelpunt en de zetel der oude regeringsmacht, en tegelijkertijd het maatschappelijk zwaartepunt der Franse arbeidersklasse. Parijs was gewapenderhand in opstand gekomen tegen de poging van Thiers en zijn landjonkers om hun van het keizerrijk overgenomen oude regeringsmacht te herstellen en te vereeuwigen. Parijs kon slechts tegenstand bieden, doordat het tengevolge van het beleg het leger was kwijt geraakt, in welks plaats het een, hoofdzakelijk uit arbeiders bestaande Nationale Garde had opgericht. Thans kwam het er op aan, dit feit in een blijvende instelling te veranderen. Het eerste dekreet der Kommune bepaalde dus het afschaffen van het staande leger en zijn vervanging door het gewapende volk.

De Kommune bestond uit de gemeenteraadsleden, die door het algemeen kiesrecht in de verschillende distrikten van Parijs waren gekozen. Zij waren verantwoordelijk en te allen tijde afzetbaar. Voor het merendeel waren zij natuurlijk arbeiders of erkende vertegenwoordigers der arbeidersklasse. De Kommune zou geen parlementair, maar een werkend lichaam zijn, tegelijkertijd uitvoerend en wetgevend. De politie, tot dusverre werktuig der staatsregering, werd onmiddellijk van al haar politieke eigenschappen ontdaan en in een verantwoordelijk en te allen tijde afzetbaar werktuig der Kommune veranderd. Evenzo de beambten van alle andere takken van bestuur. Vanaf de leden der Kommune moest de openbare dienst tegen arbeidersloon worden verricht. De verworven rechten en de representatiegelden der hoge staatswaardigheidsbekleders verdwenen met deze waardigheidsbekleders zelf. De openbare ambten hielden op privaateigendom van de handlangers der centrale regering te zijn. Niet slechts het stedelijk bestuur, maar ook het gehele, tot dusverre door de staat uitgeoefende initiatief werd in handen der Kommune gelegd.

Toen het staande leger en de politie, de werktuigen van de materiële macht der oude regering, eenmaal waren afgeschaft, ging de Kommune er terstond toe over, het geestelijke onderdrukkingswerktuig, de papenmacht, te breken; zij dekreteerde de ontbinding en de onteigening van alle kerken, voor zover zij bezittende lichamen waren. De papen werden in de stilte van het partikuliere leven teruggezonden om zich daar naar