en deed de rivieren zwellen, en banjirs voerden de kudden weg.
En hy verwoestte door veel waters het veld.
En hy viel neer op een rots, die niet week. En hy klaterde in groote stroomen, maar de rots week niet.
En hy werd toornig omdat de rots niet wyken wilde, en omdat de sterkte van zyn stroomen ydel was. En tevreden was hy niet.
Hy riep: aan die rots is macht gegeven boven my. Ik wenschte die rots te zyn.
En er kwam een engel uit den hemel, die zeide: u zy gelyk gy gezegd hebt.
En hy wèrd rots, en bewoog niet als de zon scheen, en niet als het regende.
En daar kwam een man met houweel, en met puntigen bytel, en met zwaren hamer, die steenen hieuw uit de rots.
En de rots zeide: wat is dit, dat die man macht heeft boven my, en steenen houwt uit myn schoot? En tevreden was hy niet.
Hy riep: ik ben zwakker dan deze…ik wenschte die man te zyn.
En er kwam een engel uit den hemel, die zeide: u zy gelyk gy gezegd hebt.
En hy was een steenhouwer. En hy hieuw steenen uit de rots, met zwaren arbeid, en hy arbeidde zeer zwaar voor weinig loons, en hy was tevreden.»
— Heel aardig, riep Duclari, maar nu zyt ge ons nog ’t bewys schuldig dat die kleine Oepi imponderabel had moeten wezen.
— Neen, ik heb u dat bewys niet beloofd! Ik heb alleen willen vertellen hoe ik kennis met haar maakte. Toen myn verhaaltjen uit was, vroeg ik:
«En jy, Oepi, wat zou jy kiezen, als een engel uit den hemel je kwam vragen wat je begeerde?»
«Voorzeker, mynheer, ik zou hem bidden my meetenemen