Pagina:Max Havelaar of de Koffiveilingen der Nederlandsche Handelmaatschappy (vyfde druk).djvu/240

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
 

VYFTIENDE HOOFDSTUK

 

 

Havelaars voorganger, die wel het goede wilde doch tevens de hooge ongenade van de Regeering eenigszins scheen gevreesd te hebben — de man had veel kinderen, en geen vermogen — had alzoo liever met den resident gesproken over wat hyzelf verregaande misbruiken noemde, dan die ronduit te noemen in een officieel bericht. Hy wist dat een resident niet gaarne een schriftelyk rapport ontvangt, dat in zyn archief blyft liggen en later kan gelden als bewys dat hy tydig was opmerkzaam gemaakt op deze of gene verkeerdheid, terwyl een mondelinge mededeeling hem zonder gevaar de keus laat tusschen ’t al of niet gevolg geven aan een klacht. Zulke mondelinge mededeelingen hadden gewoonlyk een onderhoud ten-gevolge met den Regent, die natuurlyk alles ontkende en op bewyzen aandrong. Dan werden de lieden opgeroepen die de stoutheid hadden gehad zich te beklagen, en kruipende voor de voeten van den Adhipatti, baden zy om verschooning. «Neen, die buffel was hun niet afgenomen om-niet, ze geloofden wel dat daarvoor een dubbelen prys zou betaald worden.» «Neen, ze waren niet afgeroepen van hun velden om zonder betaling te arbeiden in de Sawahs van den Regent, ze wisten zeer goed dat de Adhipatti hen later ruim zou beloond hebben.» «Ze hadden hun aanklacht ingebracht in een oogenblik van ongegronden wrevel…ze waren waanzinnig