Pagina:Max Havelaar of de Koffiveilingen der Nederlandsche Handelmaatschappy (vyfde druk).djvu/251

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
239

En toch was voor hem ’t grootst bezwaar niet gelegen in de schroomvalligheid van wie hem ter-zyde stonden, noch in de medeplichtige lafhartigheid van wie zyn hulp hadden ingeroepen. Neen, geheel alleen des-noods zou hy recht doen, met of zonder hulp van anderen dan, ja, tegen allen, al ware ’t ook tegen henzelf die behoefte hadden aan dat recht! Want hy wist hoe hy invloed had op het Volk, en hoe — als eenmaal de arme onderdrukten, opgeroepen om luide en voor ’t gerecht te herhalen wat ze hem ’s avends en ’s nachts hadden toegefluisterd in eenzaamheid — hy wist hoe hy de macht had op hun gemoederen te werken, en hoe de kracht zyner woorden sterker zyn zou dan de angst voor wraak van Distriktshoofd of Regent. De vrees dat zyn beschermelingen zouden afvallen van hun eigen zaak weerhield hem dus niet. Maar ’t kostte hem zooveel dien ouden Adhipatti aanteklagen: dàt was de reden van zyn tweestryd! Want ook aan den anderen kant mocht hy niet toegeven in dezen weerzin, daar de geheele bevolking, afgescheiden nog haar goed recht, evenzeer aanspraak had op medelyden.


Vrees voor eigen leed had geen deel in zyn twyfel. Want al wist hy hoe ongaarne in ’t algemeen de Regeering een Regent ziet aanklagen, en hoeveel gemakkelyker ’t sommigen valt den europeschen beambte broodeloos te maken dan een Inlandsch Hoofd te straffen, hy had een byzondere reden om te gelooven dat er juist op dit oogenblik by de beoordeeling van zulke zaak andere grondstellingen dan de gewone zouden voorheerschen. Het is waar dat hy, ook zonder deze meening, evenzeer zyn plicht zou gedaan hebben, te liever zelfs als hy ’t gevaar voor zich en de zynen grooter had geacht dan ooit. We zeiden reeds dat moeielykheid hem aantrok, en hoe hy dorstte naar opoffering. Doch hy meende dat de aanlokkelykheid van een zelfoffer hier niet bestond, en vreesde — als hy in ’t eind zou moeten overgaan tot ernstigen stryd tegen ’t onrecht — zich te moeten spenen van ’t ridderlyk genoegen dien stryd te hebben aangevangen als de zwakste.