Pagina:Max Havelaar of de Koffiveilingen der Nederlandsche Handelmaatschappy (vyfde druk).djvu/26

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
14

beelden over gevaar en zulke dingen, gelyk ben gebleven, daar ik thans over zoo-iets nog juist dezelfde meening koester, als dien avend toen ik daar by de kraam van den Griek stond, met de twaalf stuivers die we saamgelegd hadden, in de hand. Maar zie, uit valsche schaamte durfde ik niet zeggen dat ik niet durfde, en bovendien, ik moest wel vooruit, want myn makkers drongen me, en weldra stond ik voor de kraam.


Het meisje zag ik niet: ik zag niets! Alles werd me groen en geel voor de oogen. Ik stamelde een aoristus primus van ik weet niet welk werkwoord…


Plaît-il? zeide zy.


Ik herstelde my eenigszins, en ging voort:


Meenin aeide thea, en…dat Egypte een geschenk van den Nyl was.


Ik ben overtuigd dat ik in de kennismaking zou geslaagd zyn, indien niet op dat oogenblik een myner makkers uit kinderachtige baldadigheid my een zoo harden stoot in den rug had gegeven, dat ik heel onzacht tegen de uitstalkast aanvloog, die op halvemanshoogte de voorzy van de kraam afsloot. Ik voelde een greep in myn nek…een tweeden greep veel lager…ik zweefde een oogenblik…en vóór ik recht begreep hoe de zaken stonden, was ik in de kraam van den Griek, die in verstaanbaar fransch zei dat ik een gamin was, en dat hy de policie roepen zou. Nu was ik wel dicht by het meisje, maar genoegen deed het me niet. Ik schreide, en bad om genade, want ik zat vreeselyk in angst. Maar het baatte niet. De Griek hield me by den arm, en schopte my. Ik zocht naar myn makkers — we hadden juist dien morgen veel over Scaevola te doen gehad, die zyn hand in ’t vuur stak, en in hun latynsche opstellen hadden ze dit zoo heel mooi gevonden — jawel! Niemand was daar gebleven om voor my een hand in ’t vuur te steken…