Pagina:Max Havelaar of de Koffiveilingen der Nederlandsche Handelmaatschappy (vyfde druk).djvu/273

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
261

O, hoe heeft Wawelaar gelyk, als hy Gods juk zacht noemt! Hoe licht wordt de last gemaakt aan ieder die gelooft! Ik ben pas in de veertig, en zou kunnen uitscheiden als ik wilde, en naar Driebergen gaan, en zie eens hoe ’t met anderen afloopt, die den Heer verlieten? Gisteren heb ik Sjaalman gezien met zyn vrouw en hun jongetje: ze zagen er uit als spoken. Hy is bleek als de dood, zyn oogen puilen uit, en zyn wangen staan hol. Zyn houding is gebogen, schoon hy nog jonger is dan ik. Ook zy was zeer armoedig gekleed, en ze scheen weer geschreid te hebben. Nu, ik had terstond bemerkt dat zy ontevreden van natuur is, want ik behoef iemand maar eenmaal te zien om hem te beoordeelen. Dat komt van de ondervinding. Ze had een manteltje van zwarte zyde om, en ’t was toch vry koud. Van krinoline was geen spoor. Haar licht japonnetje hing slap om de knieën, en aan den rand was franje. Hy had zelfs zyn sjaal niet meer om, en zag er uit alsof ’t zomer was. Toch schynt hy nog een soort van trots te bezitten, want hy gaf iets aan een arme vrouw, die op de sluis zat — Frits zegt: brug, maar wat van steen is zonder een wip, noem ik sluis (140) — en wie zelf zoo weinig heeft, doet zonde als hy nog weggeeft aan een ander. Bovendien, ik geef nooit op straat — dit is een principe van me — want ik zeg altyd, als ik zoo arme menschen zie: wie weet of ’t hun eigen schuld niet is, en ik mag hen niet styven in verkeerdheid. Zondags geef ik tweemaal: eens voor de armen, en eens voor de kerk. Zóó behoort het! Ik weet niet of Sjaalman me gezien heeft, maar ik ging snel voorby, en keek naar boven, en dacht aan de rechtvaardigheid van God, die hem toch niet zoo zou laten loopen zonder winterjas, als hy beter had opgepast en niet lui, pedant en ziekelyk was.


Wat nu myn boek aangaat, moet ik waarlyk den lezer om verschooning vragen voor de onvergeeflyke wyze, waarop Stern misbruik maakt van ons kontrakt. Ik moet erkennen dat ik zeer opzie tegen den eersten kransavend en de liefdegeschiedenis van dien Saïdjah. De lezer weet reeds, welke gezonde begrippen ik over liefde heb…men denke slechts