deel, ze zegt dat haar neef daar op een buiten woont, dat hy lid is van den kerkeraad, en dat hy haar een pauwenveeren sigaarkoker heeft gezonden, dien hy zelf gemaakt had van bamboe. Dit alles toont toch duidelyk, hoe ongegrond dat geklaag is over slecht bestuur. Ook ziet men daaruit, dat er voor iemand die wil oppassen, in dat land nog wel wat te verdienen valt, en dat dus die Sjaalman ook dáár al lui, pedant en ziekelyk geweest is, anders zou hy niet zoo arm zyn thuisgekomen, en hier rondloopen zonder winterjas. En de neef van die juffrouw tegenover ons, is de eenige niet die in de Oost fortuin heeft gemaakt. In «Polen» (2) zie ik velen die daar geweest zyn, en waarlyk heel knap in de kleeren steken. Maar dit begrypt zich, op de zaken moet men passen, ginder zoo goed als hier. Op Java zullen de gebraden duiven niemand in den mond vliegen: er moet gewerkt worden, wie dàt niet wil, is arm en blyft arm, dat spreekt vanzelf.
Pagina:Max Havelaar of de Koffiveilingen der Nederlandsche Handelmaatschappy (vyfde druk).djvu/275
Uiterlijk