hem gezegd dat er te Batavia zooveel heeren waren die in bendies reden, en dat er dus misschien voor hem een dienst zou te vinden zyn als bendie-jongen, waartoe men gewoonlyk iemand kiest, die nog jong is en onvolwassen, om niet door te veel zwaarte achter op het tweewielig rytuig, ’t evenwicht te breken. Er was, had men hem verzekerd, by goed gedrag veel te winnen in zoodanige bediening. Misschien zelfs zou hy op deze wyze binnen drie jaren geld kunnen oversparen, genoeg om twee buffels te koopen. Dit vooruitzicht lachte hem toe. Met fieren tred, zooals iemand gaat die groote zaken in den zin heeft, trad hy na ’t vertrek zyns vaders by Adinda binnen, en deelde haar zyn plan mede.
— Denk eens, zeide hy, als ik wederkom zullen wy oud genoeg zyn om te trouwen, en we zullen twee buffels hebben!
— Heel goed, Saïdjah! Ik wil gaarne met je trouwen als je terugkomt. Ik zal spinnen, en sarongs en slendangs weven, en batikken, en heel vlytig zyn al dien tyd.
— O, ik geloof je, Adinda! Maar…als ik je getrouwd vind?
— Saïdjah, je weet immers wel dat ik met niemand trouwen zal. Myn vader heeft me toegezegd aan uw vader.
— En jyzelf?
— Ik zal trouwen met u, wees daar zeker van!
— Als ik terugkom, zal ik roepen in de verte…
— Wie zal dat hooren, als we ryst stampen in ’t dorp?
— Dat is waar. Maar Adinda…o ja, dit is beter: wacht me by het djati-bosch, onder den ketapan waar je my de melatti hebt gegeven.
— Maar, Saïdjah, hoe kan ik weten wanneer ik moet heengaan om je te wachten by den ketapan?
Saïdjah bedacht zich een oogenblik, en zeide:
— Tel de manen. Ik zal uitblyven driemaal twaalf manen…deze maan rekent niet mee. Zie, Adinda, kerf een streep in je rystblok by elke nieuwe maan. Als je driemaal twaalf strepen hebt ingesneden, zal ik den dag die dáárop