beelden die, naar ik geloof, hem dikwyls gegeven zyn, en in-verband met de byzondere omstandigheid dat hy bezoek verwachtte van twee verwanten, de Regenten van Bandoeng en van Tjanjor, althans van den laatsten — die, naar ik meen, reeds met groot gevolg op weg is — en hy dus meer dan anders in de verzoeking was — en met het oog op den benarden staat zyner geldmiddelen, als-het-ware in de noodzakelykheid — om door onwettige middelen te voorzien in de noodige toebereidselen voor dat bezoek.
Dit alles leidde my tot zachtheid omtrent hetgeen reeds geschied was, doch geenszins tot toegevendheid voor den vervolge.
Ik drong aan op dadelyke staking van elke onwettigheid.
Van die voorloopige proeve om den Regent door zachtheid tot zyn plicht te brengen, heb ik u onder’shands doen kennis dragen. (155)
My is echter gebleken dat hy met brutale onbeschaamdheid alles in den wind slaat, en ik gevoel my krachtens myn ambtseed verplicht u meetedeelen:
- dat ik den Regent van Lebak, Radhen Adhipatti Karta Nattâ Nagara, beschuldig van misbruik van gezag, door het onwettig beschikken over den arbeid zyner onderhoorigen, en verdenk van knevelary, door het vorderen van opbrengsten in naturâ, zonder, of tegen willekeurig vastgestelde, onvoldoende, betaling;
- dat ik voorts den Dhemang van Parang-Koedjang — zyn schoonzoon — verdenk van medeplichtigheid aan de genoemde feiten.
Om beide zaken behoorlyk te kunnen instrueeren, neem ik de vryheid u voortestellen, my te gelasten:
- den Regent van Lebak voornoemd, met den meesten spoed naar Serang optezenden, en zorgtedragen dat hy noch voor zyn vertrek, noch gedurende de reize in de gelegenheid zy, door omkooping of op andere