Pagina:Max Havelaar of de Koffiveilingen der Nederlandsche Handelmaatschappy (vyfde druk).djvu/371

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
359

op Java — de regeerende vorsten van Solo en Djokja niet uitgezonderd — welker titels en officieele pozitie geen stof leveren zouden tot kontroverse en verzet. Dit wacht maar op ’t breken van een der mazen van ’t net waaronder de geheele javaansche huishouding gevangen ligt.

 

13) Mechanismus van ’t Bestuur. Jonge lieden die den Havelaar voor eerst lezen in deze uitgaaf, kunnen zich geen denkbeeld maken, hoe volstrekt noodig in 1860 de schets was van de inrichting onzer heerschappy in Indie, die in de volgende bladzyden van den tekst gegeven wordt. En meer nog: op de hoofdplaatsen in Indie zelf was, kort geleden nog, ’t mechanisme van ons Bestuur een gesloten boek. Van deze onkunde zou ik vreemdklinkende voorbeelden kunnen aanhalen. Tot juist begrip evenwel van de zeer kunstige — en toch eenvoudige! — wyze waarop ’t machtig Insulinde door een zwakke natie onder de knie wordt gehouden, verwys ik naar m’n beide brochures over Vryen arbeid.[1] De fout der Nederlanders is dat ze aan ’t vreemde in onze verhoudingen daarginds zoo gewoon zyn geraakt, dat ze er niets byzonders meer in zien, en meenen dat alles vanzelf zoo blyven zal.

Wat overigens de inrichting van het Binnenl. Bestuur aangaat, mag ik niet onvermeld laten dat sedert eenige jaren de Residenten als Voorzitters van den Landraad vervangen zyn door z.g.n. rechterlyke ambtenaren. Deze splitsing van gezag — ook vooral noodlottig uit ’n politiek oogpunt — draagt ruimschoots het hare by tot den ellendigen toestand waarin ’t Inlandsch Rechtswezen op Java verkeert. Veiligheid van personen en goederen heeft sedert dien baarschen maatregel schrikbarend afgenomen. Het Ketjoe-wezen neemt by den dag in omvang toe.
 
14) Nederlandsch Indie. Sommigen rekenen de eilandengroep die misschien eenmaal Nieuw-Holland aan de vaste kust van Indie verbond, mèt dit laatste tot Australie. Anderen spreken van Polynesie en Melanesie. Elders weer lezen wy van Oceanie. In al deze gevallen staat het aan ieders willekeur om de toepassing van zulke benamingen al dan niet uittestrekken tot de Gezelschaps- en Markiezen-eilanden. Maar die verdeelingen zyn en blyven konventionneel. Van meer gewicht is de vraag of onze bezittingen in die streken Nederlandsch zyn? In politieken zin, ja. In socialen zin echter even weinig als in geografische beteekenis. Niets is minder nederlandsch dan de bodem, ’t klimaat, de fauna, de flora, van al die eilanden. Niets ook is minder nederlandsch dan de geschiedenis der bewoners, dan hun traditien, hun godsdienst, hun begrippen, hun karakter, hun zeden en…hun belangen. Ook zonder de minste politieke nevengedachte stuitte my altyd een kwalifikatie die zulke onjuiste denkbeelden in ’t leven roept, en daaraan heeft men de invoering te danken van ’t woord Insulinde, waarmee de lezer nu wel eenigszins gemeenzamer wezen zal
 

  1. Vooral naar de tweede: Nogeens Vrye-arbeid, Delft by J. Waltman Jr.