Pagina:Max Havelaar of de Koffiveilingen der Nederlandsche Handelmaatschappy (vyfde druk).djvu/400

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
388

lampje. Sarongs zonder kapala, en welker einden niet aan-eengenaaid zyn, heeten slendangs. Men draagt deze kleedingstukken om de heupen, en de mannen schorten ze meer of min, ja soms geheel-en-al, op. Ook wordt de slendang dikwyls geheel tot gordel saamgerold, in welk geval de mannen een broek dragen, zeer tegen de eigenlyke javaansche gewoonte, ’twelk meer en meer de overhand neemt by de Javanen die veel met Europeërs in aanraking komen. Als ’n byzonderheid mag opgemerkt worden, dat het gebruik van broeken onder de sarong, door vrouwen, alleen in den Noordhoek van Sumatra voorkomt. Ik althans heb deze gewoonte slechts daar aangetroffen. Ze is van atjineschen oorsprong, waarom dan ook die kleedingstukken den naam dragen van serewah atjeh: atjinesche broek. Het vervaardigen daarvan is een der voornaamste industrien in de rykjes waarmee we nu in oorlog zyn.

Wat overigens de sarongs en slendangs aangaat, sedert ’n dertigtal jaren leggen zich europesche fabrikanten toe op ’t namaken van ’t javaansche batik, en er worden dan ook jaarlyks voor millioenen in dat artikel omgezet. Toch wordt het dragen van ’n gedrukten kain (kahin: kleed, de generische naam voor al zulke kleedingstukken) steeds voor ’n blyk van armoed of althans van geringer welvaart gehouden.

Mata-glap. Amokh. ’t Woord (matah-glap = verdonkerd oog) duidt den toestand aan van iemand die in razerny alles wat hy ontmoet neervelt, tot hyzelf verslagen wordt. Ik noemde ’t ergens ’n „zelfmoord in gezelschap” en weet er nog altyd geen beter naam voor. De ongelukkige die door deze woede wordt aangetast, kent vriend noch vyand. Oorzaken zyn gewoonlyk òf minnenyd, òf lang opgekropte wrevel over mishandeling. De Javaan is, als de meeste andere Inlanders, uit den aard zachtmoedig en inschikkelyk. Al te diep gegriefd, of te lang verongelykt, berst z’n woede in amokh uit. Dat evenwel ook de amfioen (opium) hierby ’n rol speelt — ’tzy als oorzaak der kwaal, ’tzy als opwekkend hulpmiddel tot het botvieren van de woede — spreekt vanzelf.

Atap: ’n soort van waterpalm welks bladen tot dekking van geringe huizen gebruikt worden.

Bendie: chais, tilbury.

Djati. Ketapan. Twee soorten van groote boomen. De eerste levert ’n zeer duurzaam hout. Waarom botanici hem den naam van quercus indica gegeven hebben weet ik niet, daar hy geenszins met onzen eik overeenkomt. „Kajatenhout” is pleonastische verbastering van kajoe-djati = djatihout.

Melati. Een klein wit bloempje met sterken jasmyngeur. Het speelt, als by ons de roos, ’n groote rol in balladen, sagen en legenden.

Rystblok. Zware houten trog waarin de padie door stampen ontdaan wordt van den bolster. Dat stampen heet — klanknabootsing alweer! — toembokh.

Toedoeng, zie Noot 31. De bepaling van ’t uur, naar den schaduw die Saïdjah’s toedoeng teekende op zyn gelaat, is ’n indiïsmus.