zou er moeite gespaard zyn. Maar, dacht ik, als ik myn boek door dien Stern schryven liet? Als ik er wat by te voegen heb, schryf ikzelf van-tyd tot-tyd een hoofdstuk. Frits kan ook helpen. Hy heeft een lystje van woorden die met twee e’s geschreven worden, en Marie kan alles in ’t net schryven. Dit is met-één voor den lezer een waarborg tegen alle onzedelykheid. Want dit begrypt ge toch, dat een fatsoenlyk makelaar aan zyn dochter niets in handen geven zal, wat niet strookt met zeden en fatsoen.
Ik heb toen de beide jongens over myn plan gesproken, en ze vonden het goed. Alleen scheen Stern, die een tint van letterkunde over zich heeft — zooals veel Duitschers — stem te willen hebben in de wyze van uitvoering. Dit beviel me nu wel niet zeer, maar omdat de voorjaarsveiling op-hand is, en ik van Ludwig Stern nog geen orders heb, wilde ik hem niet te sterk kontrarieeren. Hy zei dat: «als de borst hem gloeide van gevoel voor het ware en schoone, geen macht ter-wereld hem beletten kon de tonen aanteslaan, die met zulk een gevoel overeenstemmen, en dat hy veel liever zweeg, dan zyn woorden omklemd te zien door de onteerende kluisters der alledaagsheid.» — Frits zegt: scheid, maar dit doe ik niet. ’t Woord is lang genoeg zoo. — Ik vond dit nu wel heel gek van Stern, maar myn vak gaat me vóór alles, en de Oude is een goed huis. We stelden dus vast:
- Dat hy alle weken een paar hoofdstukken zou leveren voor myn boek.
- Dat ik in zyn geschryf niets zou veranderen.
- Dat Frits de taalfouten verbeteren zou.
- Dat ik nu-en-dan een hoofdstuk schryven zou, om aan ’t boek een soliede voorkomen te geven.
- Dat de titel zou wezen: de koffiveilingen der Nederlandsche Handelmaatschappy.
- Dat Marie het net afschrift zou maken voor den druk, maar dat men geduld met haar hebben zou, als de wasch kwam.
- Dat de afgewerkte hoofdstukken elke week op den krans zouden worden voorgelezen.