Naar inhoud springen

Pagina:Max Havelaar of de Koffiveilingen der Nederlandsche Handelmaatschappy (vyfde druk).djvu/90

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
78

een punt stond, of zelfs een lang rustteeken, en ik kan de ruimte tusschen zyn woorden niet beter vergelyken dan by de stilte die er volgt op het «amen» na een lang gebed in de kerk, hetwelk zooals ieder weet, een sein is dat men den tyd heeft tot verzitten, hoesten of neussnuiten. Wat hy zeide, was gewoonlyk goed overdacht, en wanneer hy zich die ontydige rustpunten had kunnen afwennen, zouden zyn zinsneden, uit een redekunstig oogpunt althans, meestal een gezond aanzien gehad hebben. Maar al dat afbrokkelen, dat stooterige en hobbelige, maakte het aanhooren lastig. Men viel er dan ook dikwyls over. Want gewoonlyk, als men begonnen was te antwoorden in de goedige meening dat de zin uit was, en dat hy de aanvulling van ’t ontbrekende aan de scherpzinnigheid van zyn toehoorder overliet, kwamen de nog ontbrekende woorden als trainards van een geslagen leger achteraan, en deden u gevoelen dat ge hem in de rede waart gevallen, wat altyd onaangenaam is. Het publiek der hoofdplaats Serang, voor-zoo-ver men niet in dienst stond van ’t gouvernement — een verhouding die den meesten iets omzichtigs geeft — noemde zyn gesprekken «slymerig.» Ik vind dit woord niet zeer smaakvol, doch moet erkennen dat het de hoofdeigenschap van des residents welsprekendheid vry juist uitdrukte.


Ik heb van Max Havelaar en zyn vrouw — want dit waren de beide personen die na den resident met hun kind en de baboe uit den wagen gekomen waren — nog niets gezegd, en misschien ware het voldoende, de kenschetsing van hun voorkomen en karakter aan den loop der gebeurtenissen en des lezers eigen verbeelding overtelaten. Daar ik evenwel nu eenmaal aan ’t beschryven ben, wil ik u zeggen dat mevrouw Havelaar niet schoon was, dat zy echter in blik en spraak iets zeer lieftalligs bezat, en door de gemakkelyke ongedwongenheid van haar manieren het onmiskenbaar teeken gaf, dat zy in de wereld was geweest, en in de hoogere klassen der maatschappy te-huis behoorde. Zy had niet dat styve en onbehagelyke van ’t burgerlyk fatsoen dat, om voor «gedistin-