Pagina:Mengelingen Deel 1.pdf/25

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— 23 —

En de arm der zege ligt verkracht. —
Zijn ramm’lend staal hield op te klinken!
Geen beneden gaadren zich op ’t blinken
Van de altijd zeegerijke oorlogsspeer!
ô Karun, rol uw heldre baren
In ’t bloed, in ’t rokend bloed van Morvens Legerscharen!

Het hoofd der helden leeft niet meer.


KOMALA.


Wie viel aan Karuns holle boorden,
Gy, stem, die door het duister dringt?
Zeg, was zijn schedel blank gelijk de sneeuw van ’t Noorden,

Of, gloeiende, als de boog die in de wolken blinkt?

Zeg, kronkelde zijn hair in goudgelijke lokken,

Of hong het, als van daauw doortrokken,
Langs nek en slapen sierloos neêr?
Zeg, was hy in des oorlogs woede
Als ’t licht van ’s bliksems schrikbre roede
Ontzachlijk in het krijgsgeweer?
Of vlood hy als de schuchtre hinden,
Ontbloot van oorlogsmoed en eer?


HIDALLAN.


ô Mocht ik zijn geliefde vinden,
Daar ze op heur’ blanken arm zich neêrvlijt op de rots;

Met overhellend hoofd en roodbekretene oogen:

Het hemelschoon gelaat op de elpen borst gebogen,

En half bedekt in ’t hair, dat afsteekt op zijn’ blos!


Blaas, koeltjen, blaas met dubbel pogen,
En hef die lokken op, dat haar mijn oog aanschouw’!