Pagina:Mengelingen Deel 2.pdf/25

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— 23 —

» Maar neenm, ik vrees dien niet, mijn eedle strijdgenoot!
» Verwinnen zal mijn arm, of in de poging sterven. —
» Maar zal een nederlaag mijn poging roem verwerven?
» Ach! de overwonnen held gaat als een schim voorby.
» Maar neen, de heldenroem is weggelegd voor my!
» Mijn daden zullen die nvan Komhals zoon gelijken.
» Kom, vliegen we in den strijd, ons hart zal niet bezwijken.
» En, keert ge alleen, mijn vriend ,ô ga naar Zelmaas hal,
» En meld aan Morvens kroost de glorie van mijn’ val.
» Breng Brannoos spruit het zwaard dat gy mijn’ arm zaagt voeren;
» Dat zy ’t in later tijd aan Oskars heup moog snoeren! »

«« Ik keer en (andwoordt hy) na dat mijn halsvriend viel!
»» Wat dacht mijn Vader dan! wat Fingals grootsche ziel!
»» Geen lafaart zoo veracht, wiens oog my aan zou stralen,
»» Dan om my door ’t verwijt den boezem op te halen,
»» Als die mijn’ strijdgenoot in ’t plassend bloed verliet!
»» Neen, Lafaarts, zulk een hoon past Gaöls afkomst niet.
»» Gy zult my nimmer zien, dan van den roem omschenen!
»» De moed weet aan ’t gevaar een nieuwe kracht te ontleenen
»» Wat hoorde ik, ô mijn vriend, van schrikbre heldendaân,
»» Door strijders, onverzeld, in ’t holst des noods, bestaan! »»

» Ja, zoon van Morni! ja, (hernam ik, voor zijne oogen
» Langs de uitgebreide hei’ op eens voor uit gevlogen).
» Onze Ouders zal het hart niet treuren om hun kroost,
» Of roemen ’t om den moed, die ’t by hun dood vertroost!
» Een straal van teedre vreugd zal in hunn’ boezem gloeien,
» Wanneer hun de oogen ook van zilte tranen vloeien.
» Hun hart zal zeggen: Ja, zy storten in hun bloed,
» Maar ’t veld dt om hen ligt, draagt blijken van hunn’ moed.
» Doch waarom thands van ’t graf, van ’t aaklig graf te melden!