Pagina:Mengelingen Deel 2.pdf/38

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— 36 —

Wanneer uw zucht ten hemel ging,
Dan ’t dier behoud van zulk een Moeder,
Waar aan uws levens wellust hing!

Helaas! met haar in ’t leed te lijden,
De pijn te dragen, die zy droeg,
Dien plicht uw gantsche jeugd te wijden,
Was aan uw Godvrucht niet genoeg.
Steeds stortte gy met eigen handen
Den balsem voor haar hartewee,
En deelde ziel en ingewanden
Vertroosting en verkwikking meê.

Maar HARTEWEE…? mijn borst blijft steken.
Zy, hartzeer by de lichaamspijn ? —
Wat monster, die haar ’t hart kon breken,
Haar, reeds op aard een serafijn!
Neen, hemel, voeden wy ’t vertrouwen
Dat bloed en maagschap, vreemde en vriend,
Dat al wat ooit haar aan mocht schouwen
Haar steeds gevierd heeft en gediend.

De Liefde kwam uw hart ontgloeien.
Verkoelde dit uw’ kinderplicht?
ô Neen, zy deed hem sterker groeien,
Hy was te vast in ’t hart gesticht.
En ach! in spijt van al uw zorgen,
Van al uw teedre oplettendheên,
Uw waken, sloven tot den morgen,
Het uur, het doodlijk uur, verscheen!

Dan, troosten we ons, ô meê tot lijden
Geboren sterveling! grijp moed!