Pagina:Mengelingen Deel 2.pdf/39

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— 37 —

Ook dan den dank aan God te wijden,
Als ’t hart om zijn verliezen bloedt;
Ook dan Gods wijsheid blij te roemen;
Zie daar een’ plicht, den Christen waard!
Ook in de dorre Grafsteêbloemen
Ontluikt Gods goedheid over de aard!

1804.

8 Januarij, in mijne krankte.



De Kerker.

Wen Min door mijn gevangnis
Op vrije vleugels wappert,
En ’t liefste Meisjen, dat ik weet
Voor mijn tralie plappert:
Wan ’t harte, door heur oog ontgloeit,
Van ’t Mingenoegen overvloeit
In onbedwongen blijheid;
Geen vogel die door ’t luchtruim zweeft,
Geniet dan zulk een Vrijheid.

Wen de Uchtendzon my vrolijk groet
En toelacht door mijn tralie,
De Nacht my rustig slapen doet
In schaduw van heur falie:
Wen boek en denken my den dag
Naar willekeur verdeelen mag,
Wat vraag ik grooter blijheid!
Geen visch die dartelt in den stroom,
Geniet dan zulk een Vrijheid.