Deze pagina is proefgelezen
— 47 —
Die uw zielbekorend schoon
Door een’ schaamteblos zou tergen?
Door een’ schaamteblos zou tergen?
’t Waar misschien ook nog te stout,
Door eene onbescheiden kout
Tot uw zuiver hart te spreken:
’t Moedig voorhoofd, ’t edel oog,
Nam die vrije taal te hoog,
Zou haar licht ten strengste wreken.
Door eene onbescheiden kout
Tot uw zuiver hart te spreken:
’t Moedig voorhoofd, ’t edel oog,
Nam die vrije taal te hoog,
Zou haar licht ten strengste wreken.
Neen, beminnelijke, neen;
’k Zal die kieschheid niet vertreên,
Die uw fieren boezem teekent.
Zalig, die haar buigen mag
Zonder kwetsing vna ’t ontzag,
Uit uw lieve lonken sprekend!
’k Zal die kieschheid niet vertreên,
Die uw fieren boezem teekent.
Zalig, die haar buigen mag
Zonder kwetsing vna ’t ontzag,
Uit uw lieve lonken sprekend!
Zoo ik u een toontjen wij’
Van mijn zwakke Poëzy,
’k Weet, het kan u niet mishagen:
’t Zal den roem van ’t VADERLAND,
Waar geheel uw borst voor brandt
’t Zal Oranjes roem gewagen.
Van mijn zwakke Poëzy,
’k Weet, het kan u niet mishagen:
’t Zal den roem van ’t VADERLAND,
Waar geheel uw borst voor brandt
’t Zal Oranjes roem gewagen.
Immers uwe schoone borst
Blijft voor Neêrlands dierbren vorst
Zegenende zuchtjens slaken:
’t Deugdzaam hart verheft zich steeds,
Als het door den last des leeds
Vleklooze Onschuld af ziet maken.
Blijft voor Neêrlands dierbren vorst
Zegenende zuchtjens slaken:
’t Deugdzaam hart verheft zich steeds,
Als het door den last des leeds
Vleklooze Onschuld af ziet maken.
Vleklooze Onschuld! ô hoe schoon!
Daar zy, doelwit van den hoon,
Daar zy, doelwit van den hoon,