Pagina:Mengelingen Deel 2.pdf/63

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— 61 —

Die nooit in vuige weelde en dartle ontucht baadde!
   Dien wellust, dien hy nooit genoot,
Wien de ongebonden lust van een’ onkuischen schoot
De krachten van zijn jeugd rampzalig heeft onttoogen.
    Ga heen, van u, van u verwacht
    Het Vaderland een Nageslacht,
   Waar later Nakroost op mag bogen!

    Ga heen, en eer de tiende naam
    Heur bleeke hoornen uit zal slaan,
     Zien wy dien wensch gelukken,
    En Helena zal ’t minlijkst wicht,
    Wiens ’s Vaders geest uit de oogen licht,
     Aan ’t juichend harte drukken.

In Delfshaven,
1783.



 

Bruiloftszang.

Van hier, Naargeestigheid, met bergen loods bezwaard,
Wie sombre Middernacht aan d’Afgrond heeft gebaard;
Die onder ’t gruwazaamst ras van Monsters opgetogen,
In ’t voorhof van de Hel by ’t aaklig noodgehuil
     Der grondelooze jammerkuil,
De doodelijke borst der Wanhoop hebt gezogen!
Van hier! vlieg verr’ van ons naar ’t neevlig Nachtgewest,
Waar bange duisternis met vale vleêrmuisvlerken
De Nachtgeestschrikken broedt op ’t ijzingaâmend nest,
Waarom de nachtraaf knarst en de ongeziene Pest
In dood en grafdamp waart by ’t gapen van de zerken!
     Van hier, Naargeestigheid, van hier!