Pagina:Mengelingen Deel 2.pdf/68

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— 66 —

En de Echtkoets in ’t genot van Englenwellust zwemt!
   Ach! waar twee zielen dit gevoelen,
   Daar ducht de liefde geen verkoelen,
Daar is zy, daar ’t geluk, zoo eeuwig als heur bron;
   Om, steeds verdubbeld in ’t genieten,
   Vereenigd weêr te rug te vlieten
    In de ongeschapen Hemelzon.

   Zoo zij ze in u! zoo moet zy blaken!
Dit geve u, die ons lot met zijnen wenk bestiert!
   Zoo moet ze u steeds gelukkig maken,
   En immer ’t hoogste heil doen smaken,
    Waar meê zy de Echte sponde siert!

   Dit moet ze u! Laat dan eeuwen rollen,
    De tijd met jeugd, en kracht, en schoon,
   Naar d’afgrond der verwoesting hollen
Geen leeftijd schendt den glans van uwe Huwlijkskroon!
   Heur bloemen zullen nooit verleppen;
    Maar ’t alverdelgend dagverloop
    Hoe zeer het rijk en steden sloop,
   Heur zuivren glans tot zilver scheppen!
    Tot zilver dat in goud ontaart!
In goud, dat voor Gods throon by de Englenkronen paart!

Den 27sten van Sprokkelmaand,
1801.



 

Bruiloftszang.

     ô Telg van d’Alvrijmachtbren God,
Aanbiddelijke besluit van zijne onfeilbre lippen,