Pagina:Mengelingen Deel 3.pdf/48

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— 46 —

Maar zendt ze uw wil my toe, ’k verbidde uw weldaad niet.
Het hart moog zuchten, lijden, bloeden,
Uw Liefde wil mijn ziel behoeden.
Ik voel haar las de rampen woeden,
En danke Uw goedheid in ’t verdriet!

1804.



 

Eens Grijzaarts waarneming.

Ik ben jong geweest , ook ben ik oud geworden.
PS. XXXVII.
’k Was jong en draag nu grijze hairen,
Ik heb des warelds loop gezien.
’k Zag menigte van zielsbezwaren,
Die Deugd noch Wijsheid kan ontvliên
’k Zag Throon en Rechterzetels beven.
’k Zag Dwazen tot gezag geheven.
’k Zag de onschuld sneuvlen op ’t schavot.
’k Zag Waarheid, Recht, en Wet verdrukken;
Den Roem, het loon van gruwelstukken;
En ’t Aardrijks leven zonder God.

Maar nimmer zag ik (ô mijn kinderen,
Herdenkt dit, bloeiende, of in nood!)
Het goed door wet te doen verminderen,
Of ’s braven afkomst zonder brood.
Maar nimmer, opgehoopte schatten