Pagina:Mengelingen Deel 3.pdf/62

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— 60 —

Aanschouw de tranen op mijn wangen,
Door de onderdrukking uitgeperst!

Aanschouw ze, sla de gunstig gade,
Gy die nooit hopende verstoot!
Aanschouw ze, Godheid van genade,
Gy, trouwe toevlucht in den nood!

Ik weet, geen zuchten, schreien, klagen
Eens harts aan allen kant doorboord,
Geen ziel, getroffen door uw slagen,
Verdient, o God, dat gy ze hoort.

Wat kan, wat zou mijn boezem lijden
Van ’t geen den hoogsten nood vervult,
Van wat my immer moog bestrijden,
Gelijkbaar by zijn zondenschuld!

Neen, God, behaagt het u, mijn leven
In alle ramp te doen vergaan
Die ooit een balling aan kan kleven,
Ik bied het U te vreden aan.

Gy riept me, uit aanzien en vermogen,
In ’t ondoorzienbaarst van de ellend:
Ik volgde moedig, onvertoogen,
en heb uw roeping niet miskend.

Ach! heb ik de onafzienbre keten
Dier toekomst van noodlotigheên,
Voor ’t menschlijk oog niet af te meten,
Wel eens onwillig afgebeên!