Pagina:Mengelingen Deel 3.pdf/89

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— 87 —

Het uiterlijk mijns aanschijns gaat bewaren,
Daar my de dood op vreemden grond verbeidt!
ô Ga, ga heen, en zoek die droeve streken,
Die mijne stem niet meer bereiken mag;
Gy moogt voor my, tot die my waard zijn, spreken;
U trof geen ban, u dreigt geen beulenslag.
ô Spreek voor my tot die my nog waardeeren :
Druk hun mijn hart met stomme woorden uit :
En geef hun troost, die thands mijn troost ontbeeren,
Daar ’t dol geweld de troost der lippen sluit.
Ga moedig, ga, waar meer dan een der braven
U met een’ traan het welkom aan zal biên,
En (mocht Gods wenk dit streelend denkbeeld staven!)
In u wellicht een hooprijk voorspook zien!
ô Roep aan ’t hart van een geliefde gade
Den man te rug, voor wie heur boezem aâmt:
Den man, die nooit heur tederheid verraadde,
En wiens ellend heur grootheid niet beschaamt!
En, als ge, in spijt van haat en Dwingelanden,
In mijne plaats op ’t zuiverst harte rust,
Heur blanke borst of eeuwigdierbre handen,
Als sluiksgewijs, met koude lippen kust;
ô Meld haar dan, dat, hoe de loop der tijden
Wat braafheid aâmt op bloed en tranen stond,
Haar Echtgenoot in ’t prangen van zijn lijden
Nog Hollandsch bloed in Vriendenharten vond.
Nog Hollandsch bloed, dat voor verdrukte braven,
Voor Vaderland, voor Vorst en Godvrucht vliet;
Den balling eert en overhoopt met gaven,
Na dat het lot hem nergens uitkomst liet.
Wees, wees haar den ten zielvertroostend teeken
Van ’t edel hart dat my zijn vriendschap schenkt;