Pagina:Mengelingen Deel 4.pdf/45

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— 43 —

Runddier (neen!) dat niet meer ploegt,
Maar op d’akker afgezwoegd,
Knikkend neêrzeeg in de voren,
Brandend naar den dronk versmacht,
Die hem in de toekomst wacht :
En, wiens loeien Gy wilt hooren!




 

Mijmering.

Leef ik dan in daad en waarheid,
Of, is alles schijnbedrog?
Toont de hemel my zijn klaarheid,
Treft de wind mijne ooren nog?
Sallp ik licht, na ’t anstvol leven,
In des aardrijks stillen schoot;
En, wat om my schijnt te zweven,
Zijn dat droomen van de dood?

Ach! na vijftig bange jaren
Van des levens zware last;
Na de bergen van bezwaren,
Op mijn’ kranken nek getast;
Na een kindsheid zoo vol plagen,
Na zoo’n lange reeks vol pijn
Van uit ramp geweven dagen,
Moest ik eens aan ’t einde zijn.

Eeuwig kan het hart niet lijden
En het lichaam dit weêrstaan.
Dagen, buien, jaargetijden,