Pagina:Mengelingen Deel 4.pdf/64

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— 62 —

Ach, daar welt hy, zoo weldadig! hy, die zucht die ’t hart ontlast;
En de stroom begint te groeien, die de wangen overplascht.

Schrei, mijn Weêrhelft, spaar geen tranen! ô die tranen zijn u zoet,
Wel hem, die ze mag vergieten als de rouw ze stijgen doet!
Smaak hun lichtnis, lieve Gade! Smaak haar, thands ons eenig kroost,
Dat, en met en om ons schreiend, ons uw tranen plengt ten troost!
Schreit, en wekt ook my die tranen, die my ’t schroevend leed misgunt!
Doe my schreien van genoegen, dat gy weder schreien kunt!

Ja, ik kan het, ik gevoel het! ja, mijn borst breekt snikkende uit.
Vloeit, mijne oogen! vloeit als stroomen, wee hem, die uw vlieten stuit!
Ja, betalen wy die schatting aan den noodeisch der Natuur!
Gy, heb dank voor deze tranen, immerweldoend Albestuur!

Immer weldoend! — Heilig Vader, gy die geeft en ook herneemt!
ô Vergeef het menschlijk harte, met uw raadsbesluiten vreemd!
ô Vergeef het, zoo ’t onzinnig, zoo ’t weêrspannig zich verzet!
Zoo ’t verwijt en wrevel ademt voor de klaagstem van ’t gebed!
Ach! het harte van een’ vader — God : gy kent, gy ziet het door!
Waar, waar is hy, die zijn kinders, en zijn reden niet verloor?

Immer weldoend! — wat is leven, zoo de dood een weldaad is?
Wat bezitten, zoo er weldaad is verbonden aan ’t gemis?
ô Mijn ziel, ô sluit uwe oogen! leer dit Godsgeheim ontzien!
Dood en leven zijn uw weldaad, Vader, laat uw wil geschiên!

Dierbaar, van mijn hart gereten, lief, en onvergeetbaar wicht!
’k Moet u ’s aardrijks schoot hergeven! wat ontzettelijke plicht!
Plicht, die ’t lijdend Vaderharte, dat naar zijne ontbinding smacht,
Van zijn tweetal lieve loten met zoo’n wellust had verwacht!