Pagina:Mengelingen Deel 4.pdf/85

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— 83 —

Vraagt rozen van den Winterdag,
En zoekt den lieven Maagdenlach
Op Grijsheids stramme lippen.

   Mijn vrienden, neen;
   Geschrei alleen
En biggeling der wangen,
Met zuchten uit een bange borst,
Die naar de kalme doodcel dorst;
Zie daar des kranken zangen!

   Indien mijn jeugd
   Uw Bruiloftvreugd
Met schelle Luit mocht vieren;
En ’t hooggestemd en zwellend lied
De Nymfen trok uit Maas en Vliet
Om ’t juichend feest te sieren :

   Indien ik toen,
   In ’t myrthengroen
Wellustig neêrgebogen,
De boezems trof, de harten dwong,
De rozen op de kaken zong,
De minnevlam in de oogen :

   Het is niet meer,
   Dat blij weleer!
Dat opgaan van den morgen!
De middag kwam, in rouw gehuld,
Den schoot met rampen opgevuld;
Met angsten, pijnen, zorgen.