Pagina:Mengelingen Deel 4.pdf/92

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— 90 —

Neen, zoo u ’t harte trekt naar ware nieuwigheden,
’t Zij in ’t verbastren niet van inborst, hart, en reden;
’t Zij in de vordring op het Ouderlijke spoor!
Zet, zet hun pogingen met nieuwe poging door!
Doorwroet de Aaloudheid; zoekt in ’t ingewand der aarde
Naar blijk van ’t groot geheim dat de Almacht openbaarde.
Gaat de oudheid onzer aard uit vaste gronden na :
Voorziet haar naadrend eind, eer ze onder u verga.
Leert d’aart der taal, haar bron, haar werking, en vermogen,
(Nog zijn ze u onbekend) uit ’s menschen ziel betogen.
Aanbidt Gods wijsheid in de vatbaarheid voor ’t schoon.
Ontwikkelt, wat dit zij, in beeldvorm, taal, of toon.
Wreekt, wreekt de Dichtkunst van den waan dier Dwinglanden,
Die ’t ware Dichtervuur van uit onze eeuw verbanden,
Wien, Vreemdelingen met de Grieksche zanggodes,
Geen Schillers drekhoop walgt by ’t goud van Sofokles,
Die Klopstoks droomgebulk voor echte Heldenzangen,
En Hallers laf gezwets voor Godentaal ontfangen.
Leert, wat de Dichtkunst zij, en wat haar melody,
In zang of toonval niet, noch kleur of schildery,
Maar ook in de eedle kunst, verwaarloosd en verloren,
Die geen der Volken kent, hoe zeer by elk geboren,
De Bouwkunst; voor een ziel, die ’t ware schoon geniet,
Zoo treffende als zy-zelv, die heel ons hart gebiedt.
Leert, eindlijk, leert vooral de Wiskunst recht doorgronden.
Haar, Zielkunde in haar aart, aan maat noch tal verbonden,
Maar zelve onstoflijk, en het stoflijk veel te groot;
Die meer geheimen sluit in haar nog duistren schoot,
Dan de Archimeden, dan de Newtons nog vermoedden.
Leert, d’altijd zwakken geest niet overlaân, maar voeden.
Neemt ware kennis aan in ’t peilen van ’t verstand.
Breekt Wijsgeerstelsels af, maar bouwt ze niet, met Kant;