Pagina:Milton, Het paradijs verloren, vert. Ten Kate (1878).pdf/15

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Ie B. 172-206.]

HET PARADIJS VERLOREN . 7

„Dier roode golven, en dit strand der rust beklommen,
„Indien de rust althands hier ooit een haven vond!
„Herzaamlen we onze macht! hernieuwen we ons verbond!
„Beraadslaagd, hoe wij 't best den Vijand nedervellen,
„De ramp ontworstelen en onze schâ herstellen,
„Of ons de zoete hoop nog toelacht ; en, zoo niet,
„Wat dan de roepstem van de wanhoop ons gebiedt!”

Zoo sprak de Satan, 't hoofd ten golven uitgeheven,
Met oogen louter gloed. Zijn andre leden dreven
Al dobbrend op de zee, reusachtig, mijlen lang.
Hij scheen een monster uit d' aâlouden fabelzang,
Een van die titans, in den buik der aard gevormden,
Die, staaplend berg op berg, de hemelen bestormden,
Een woeste Briareus of Typhon, uit de krocht
Van Tarsus opgedaagd : of wel, het schrikgedrocht
Der zee, de walvisch, die, in vasten slaap gewiegeld,
Op 't Noorderzeeschuim, dat geen enkle star weêrspiegelt,
Een eiland schijnt in 't oog des scheeplings, die met spoed
In 't hoornig schubbenvel zijn anker haken doet,
En zoo, aan lij' gemeerd, verlangend uit blijft staren
Naar 't eerste morgenrood . Dùs drijft daar op de baren
Des vuurs de Aartsvijand ook, en nimmer nimmermeer
Waar' hij den poel ontsnapt, had' niet de Hemelheer
Hem losgelaten! Nu mocht hij zijn euveldaden
Herhalen, 't schennig hoofd met nieuwen vloek beladen
Door anderer verderf, om eindlijk, dol van smart,
Te zien, hoe al zijn kwaad door God verijdeld werd,
Genâ verwekte voor den mensch, dien hij verleidde,
En niemand dan zich-zelf 't drievuldig wee bereidde
Van schande en toorn en wraak — een eindelooze ellend'!
Zijn reuzenstal rees uit den vuurpoel overend:
De vlammen bogen, waar zijn machtige armen roeiden,
De spitse kronkels neêr, die nu in golven vloeiden
Rondom een gruwzaam dal. Hij slaat in breede vlucht
Op eens de vleuglen uit, doorklieft de donkre lucht,