Pagina:Multatuli - Minnebrieven.djvu/63

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

Dat wil zeggen: „welke andere leugen zet gij ons voor. ter. vervanging van 't leugengeregt, dat ge ons ontneemt?"

Ik zou kunnen antwoorden: g e e n e, ... ik weet niets! Ik heb geen gif te bieden, in plaatse van 't gif, dat ik, ruw maar welmeenend, u sla uit de hand, die zich balt tot een vuist, uit ondankbaren wrevel over leegte.

Dat zou ik kunnen antwoorden.

Maar ik zeg liever: Ik wenschte u te geven gezonde spijs, ik wenschte u te wijzen op gezag door liefde, op welvaart door regtvaardigheid, op geluk door deugd.

Dat is in één woord: ik wilde u uitnoodigen m e n s c h te zijn! Ziedaar alles!

Men bedriegt zich, en men heeft u bedrogen, door het mensch zijn voor te stellen als iets onwaardigs. Dit doet eene verkeerd begrepene religie; ('t woord Godsdienst komt hier niet te pas.) Ik zal u dit duidelijk maken door een voorbeeld.

Een boer zou voor het eerst den heer van 't land zien. „Hoe zal ik hem vereeren, dacht hij, opdat hij ontware, dat ik besef heb van mijn boerschap tegenover zijne heerschap?"

— Ik zal mijne knieën wat krom buigen, en mijne teenen naar binnen. Mijn linker schouder zal ik vooruitsteken, en mijn hoed omdraaijen als een molen. Wat scheefs in den hals zal hem voorzeker behagen, en 't zal hem genoegen doen als ik mijn mond klein maak.

Zóó dacht de boer, en zóó deed hij. Maar de heer van 't dorp zei hem, dat bij niet noodig had zich zoo te verdraaijen.

Ik vind dat de heer van 't dorp groot gelijk had.

De ROEPING VAN DEN MENSCH IS MENSCH TE ZIJN.

Is die conclusie u te eenvoudig? O, ik bid u, wantrouw alle slotsommen die niet eenvoudig zijn.