Pagina:Multatuli - Over Vrijen Arbeid in Nederlandsch Indie (1873).djvu/20

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
8
Vrye arbeid.


doorstaan met zooveel àndere begeerten als we dagelyks bevredigd zien op makkelyker wyze, de begeerte naar geld, naar gemak, naar weelde, de begeerte om welvaart, eer en roem te behalen door ’t niet vervullen van z’n plicht. Ik voor my zie niet in, welke schande er liggen zou in ’t handhaven van de rechten myner onderhoorigen — myner naasten, hoort gy, christenen? — tegen roofzuchtige onderdrukkers. Ik zie niet in, dat ik my vernederd heb door ’t staande-houden der eeuwige aanspraken van recht en billykheid, tegen-over de gewetenlooze, maar machtige bestryders van dat recht. Ik zie niet in, wat er laakbaars liggen zou in ’t handhaven myner onder zoogenaamde aanroeping van God bezworen instruktiën, die voorschreven den Javaan te beschermen tegen de hebzucht zyner Hoofden, evenmin als ik eer kan geven aan ’t verkrachten van gelyke eeden door anderen, die datzelfde bezwoeren onder aanroeping van denzelfden God. (Zie ’t Regeerings-reglement, waarin den Gouverneur-Generaal als ’n eerste verplichting wordt voorgeschreven de Bevolking te vrywaren tegen willekeur.)


Dit alles zie ik niet in. En ik beweer dus, al ware ik gedreven geweest door eerzucht, dat dit my niet had mogen worden voorgeworpen als verwyt.


En ten-tweede: zy die dit verwyt tot me richten, bekennen dan toch dat er eer làg in myne wyze van doen, dat er roem te behalen was door m’n handelingen. Ik neem nota van die erkentenis. Tot-nog-toe heb ik niet vernomen dat men van Twist beschuldigde z’n plicht uit eerzucht verzuimd te hebben. De hefboomen waarmeê zóó’n wezen in beweging wordt gebracht, zyn van eenigszins ànderen aard.