Pagina:Multatuli - Over Vrijen Arbeid in Nederlandsch Indie (1873).djvu/29

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
17
Vrye arbeid.


ze afteschryven. En toch was dat alles te-vergeefs! De man heeft niet geantwoord. Dit is zyn zaak.


Maar ’t is myn zaak te wyzen op den datum van dien brief. Ik schreef dien in Januari 1858, dus byna twee jaren na m’n vertrek uit Lebak. Is die dagteekening niet ’n bewys dat m’n doel met het handhaven van recht, niet was ’t maken van een naam?


En na dien brief wachtte ik weder twee jaren, voor ik den Max Havelaar schreef. Ik was lang geperst, lang had ik getracht verbetering aantebrengen zonder schandaal, lang had ik aan den anderen kant beproefd myn gezin te bewaren voor hongersnood, voor ik ’n beroep deed op de rechtvaardigheid van Koning en Natie. Jazelfs, toen de Max Havelaar reeds geschreven, reeds gedeeltelyk gedrukt was, heb ik my tot den Koning gewend, met verzoek om herstel. Zelfs toen nog, als deze had kunnen goedvinden verbetering te brengen in den ellendigen toestand van Indië, had ik m’n boek verbrand.[1]


  1. Ik had m’n manuscript niet aan den Heer van Lennep verkocht. Ik en niet hy, had de beschikking over myn werk.
    Ik heb ’n brief van dien heer, waarin hy ’t voortgaan met drukken laat afhangen van het antwoord dat ik van den Koning wachtte.
    Indien dus de Koning geantwoord had, indien dat antwoord geweest was zoo-als ik verlangde, dan zou de Max Havelaar niet verschenen zyn.
    Het voorgeven van den heer van Lennep dat hy eigenaar was van ’t kopierecht, is van later datum, en van later uitvinding.
    Ik heb in de eerste instantie het proces over die zaak verloren. En te-recht. Wanneer ik zitting had gehad in de Arrond. rechtbank te Amsterdam, zou ik niet anders gestemd hebben. Voor die rechtbank immers is slechts gewezen op ’n stuk waarin ik verklaarde myn boek in vollen eigendom aftestaan aan den heer van Lennep. Maar