Naar inhoud springen

Pagina:Multatuli - Over Vrijen Arbeid in Nederlandsch Indie (1873).djvu/31

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
19
Vrye arbeid.


Mei 1860 het boek over de „koffiveilingen” dat, naar de uitdrukking van een Lid der Kamer, ’n „rilling deed gaan door het land.”


Dit was zoo. Er is inderdaad ’n rilling door ’t land gegaan. Maar wanneer? In 1860. Dat is: vier jaren nadat ik, arm en onmachtig, Lebak verliet met vrouw en kind.


Als een geduldige Javaan had ik my vier jaren laten mishandelen. Vier jaren had ik van-dag tot-dag gestreden met kommer van heden, met angst voor morgen, voor ik die rilling opwekte. Vier jaren lang was Sjaalman bespot en gesard door Droogstoppel, voor Multatuli besloot Havelaar’s party tegen dien Droogstoppel optenemen.


Dat ik ’t toen deed, krachtig, forsch… wie zal ’t laken? Bovendien ik ben zoo. Ik versta geen halve dingen. Dat zal men zien in de toekomst, als ik ’t leven houd. En al ware het… doch, neen, voor die toekomst is gezorgd.


Vier jaren dus. Jaren van bittere smart. Vier moeielyke, zware jaren…


Zou ik zóólang gewacht hebben, als ’t my ware te doen geweest om opgang of schandaal?


Ik wenschte herstel van grieven voor m’n arme beschermelingen, en als me dit gelukt ware, zou de Javaan zelf nooit hebben geweten wat-i my te danken had, noch Nederland hoe ik, met al wat ik dierbaars had, my opofferde voor zyn eer.


Maar, ik erken dit, zoowel voor als na ’t schryven van den Max Havelaar, bestond er vaak ’n andere reden die my noodzaakte te zwygen. De ellendelingen die Indië verwoesten, hebben een bondgenoot die dikwyls, ja meestal, de kracht heeft

2*