Naar inhoud springen

Pagina:Multatuli - Over Vrijen Arbeid in Nederlandsch Indie (1873).djvu/47

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
35
Vrye arbeid.



Een lang met de Javanen omgegaan hebbende ambtenaar schrijft mij:

»De Javaan is in zooverre een mensch als een ander, dat hij liever veel geld heeft dan weinig — liever een goed huis dan een slecht, — liever welvaart dan armoede.

»Die voorkeur voor bien être zou hem doen werken uit vrije keuze, wanneer door dat werk die welvaart kon verkregen worden.

»Maar! . . . hij is er aan gewoon, dat men hem het bespaarde, het overgewonnene afneemt;— of liever dat men het niet eens zoover laat komen dat er iets af te nemen valt. — Hij is arm en blijft arm.

»Daarom wil hij niet vrijwillig werken.

»Het is althans nooit bewezen dat hij niet vrijwillig werken zou, wanneer er op Java veiligheid bestond voor personen en goederen.

»Dit nu schijnt er niet te bestaan, of liever, volgens den Max Havelaar ontbreekt er geheel.

»En voor dat dit hersteld wordt, is het dwaasheid te spreken over vrijen arbeid.”

Laat er een moreel, intègre bestuur heerschen in Indie, en in den Haag, betreffende dat heerlijke land, en dan zal ’t blijken of de Javaan vrijwillig wil arbeiden.

Ei, zegt men, dat is gemakkelijk voorgeschreven. Hoe moet men doen, om zekerheid te hebben dat er intègre bestuurd wordt?

Dat is zeer moeijelijk;— maar zeker is ’t onmogelijk zoolang men Havelaar geen regt doet op eene wijze, welke aantoont dat men waarheid en rechtvaardigheid wil.

Zoolang Havelaar niet gerehabiliteerd of veroordeeld is, zijn Kamers, ministers en gouverneurs-generaal zedelijk verantwoordelijk voor alles, wat in den Havelaar is gewraakt.

Of het goede bereikt zal worden door hem te steunen, is de vraag. — Maar. . . dat het kwade wordt gesteund, zoolang geen onderzoek daaromtrent plaats heeft, is zeker.

Welk besturend beambte zal op Java zijn pligt durven doen, als hij hoort hoe Max Havelaar en de zijnen leden en lijden moeten, omdat hij zijn plicht vervulde?

Immers toch, zoolang het niet uitgemaakt is, dat hij onwaarheid vertelde, moet men de feiten, die hij met autentieke stukken staaft, als waar erkennen.”

3*