Pagina:Multatuli - Verspreide stukken - Zesde druk (1879).pdf/164

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
156
Brief aan den Koning


vertegenwoordiging, Ministers werden opgedrongen, die evenmin op de hoogte hunner roeping zyn als de Kamers zelf.

Onze tyd, Sire, heeft mannen noodig van andere soort!

Uwe Majesteit zelf schynt dit te erkennen door de verklaring: »dat het gehalte van ’t leger behoefte heeft aan verbetering.” Aan het hoofd van dat leger stond altyd een Minister. Altyd bemoeiden zich de Kamers met dat leger. Uit het minder goede gehalte dáárvan, mogen we dus besluiten tot het gehalte van andere personen en instellingen.

Deze beoordeeling werd ons dezer dagen byzonder gemakkelyk gemaakt door Uwen Minister van Binnenlandsche Zaken, die, by ’t sluiten der zittingen van de Staten-Generaal, die heeren gekomplimenteerd heeft met de verzekering:

»Dat hun arbeid gedurende het laatste zittingjaar niet geheel onvruchtbaar was geweest.”

Het zou inderdaad moeilyk zyn, de zedigheid verder te dryven. Ik echter neem nota van die woorden, omdat ze een zoo uitdrukkelyke rechtvaardiging bevatten, van den toon waarop ik me dikwyls over dergelyke Sprekers en Aangesprokenen uitliet. Uwe Majesteit zal gewis met my erkennen dat het Volk behoefte heeft aan, en tevens recht op, iets anders dan volstrekte onvruchtbaarheid der werkzaamheden zyner Vertegenwoordigers en Staatslieden.

Wat nu in Uw Openingsrede, Sire, het verzwygen aangaat van den toestand des Volks…ik geef toe dat deze zeer standvastig-periodieke omissie, met wat goeden wil zou kunnen worden toegeschreven aan domheid en onkunde. De vleitaal die ik aanhaalde in de voorlaatste alinea — want vleiery wàs