Pagina:Multatuli - Verspreide stukken - Zesde druk (1879).pdf/61

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
53
Brief aan Ds. Francken.


Nog-eens, waarom zyt gy de éénige die zich beklaagt?

Ge duldt geen spat op uw kleed, geen schamschot in ’t gelaat. Ge dwingt my u vergeving te vragen…

Waarom zwygen zy die ik treffen wilde, die ik trof? En niet van terzy, als by-toeval…neen, zy die ik treffen wilde, loodrecht in ’t aangezicht, met al de kracht die ik kon byzetten aan m’n steenworp, aan m’n onweer?

Waarom zwygen zy?

Waarom neemt niet iemand uit dàt kamp den handschoen op, dien ik rinkelend neerwierp in ’t strydperk?

Moet dit minachting beduiden, dédain?

Zou ’t lafhartigheid wezen?

Of is dat schuldbesef?




Minister van Kolonien, laat een uwer schriftuurvervaardigers bewyzen dat ik ’n lasteraar ben, of treed af, en maak plaats voor iemand die strydt en overwint, of…toestemt en verbetert.

Gouverneur-Generaal in-ruste, neem m’n uitdaging aan, of…beken schuld, en tracht naar vermogen te herstellen wat bedorven is door die schuld.

Koning van Nederland, doe uitspraak tusschen die menschen en Max Havelaar!

Nederlandsche Natie, sta op, en ga tot Hem en vraag, op myn boek wyzende: »is het waar o Koning, dat deze dingen geschieden in Uw Ryk…in uw prachtig Ryk van Insulinde?”

Ik keer me weder tot u, loyale stryder voor uw overtuiging. Ge doelt in uwen brief op het afstooten der sympathie die er